Anneke Brassinga (Schaarsbergen, HOLANDA 20 de agosto 1948 ) es una poeta holandesa, prosista y traductora.
De 1967 a 1972 asistió a didáctica de la traducción literaria en la Universidad de Amsterdam. Fue nombrada después traductora de, entre otros, Oscar Wilde, Julio Verne y Sylvia Plath.
En 1978, por su traducción de Vladimir Nabokov le dieron el premio Martinus Nijhoff.
Se negó a aceptarlo. Encontraron por el boicot de un gran número de traductores, que el jurado sólo elegía entre un pequeño grupo de candidatos.
En noviembre de 2008 recibió el Premio Constantijn Huygens por su trabajo.
Bibliografía:
Aurora (1987) - gedichten
Landgoed (1989) - gedichten
Thule (1991) - gedichten
Hartsvanger (1993) - proza
Zeemeeuw in boomvork (1994) - gedichten
Huisraad (1998) - gedichten
Hapschaar (1998) - verhalen
Verschiet (2001) - gedichten
Het zere been (2002) - essays en diverse
Tijdelijk verblijf (2003) - gedichten, onder andere van Anneke Brassinga
Timiditeiten (2003) - gedichten (met foto's van Freddy Rikken)
Wachtwoorden, verzamelde gedichten (2005)
Tussen vijf en twaalf (2005) - brieven (met Freddy Rikken)
IJsgang (2006) - gedichten
Bloeiend puin (2008) - essays
Ontij (2010) - gedichten
ENVOI
Quiero tenderos a mis pies
camello arrodillado
y olfatear
con blanda boca vuestra tristeza—
venid, cobijaos en mi arena.
Los eriales del mundo quiero
reconciliar, ser un camello
abrevador de labios pleno de jorobas,
portador de heridas y bultos
del viaje por retamas y socavones.
¿Llega hasta el firmamento este ojo blando
que llora jugo de tanta sed?
¿Se elevará un horizonte si yo
a vos me tiendo, sedienta?
Fata morgana, sed de nosotros.
(extraído de: Landgoed[Finca rústica], 1989)
© Traducción española: Diego J. Puls (en colaboración con Carmen Bartolomé Corrochano), publicada en «Poesía contemporánea en lengua neerlandesa»,
Stichting Ons Erfdeel, Rekkem (Bélgica), 1993.
Tuin
Alle takken en dat zijn er vele
wiegelen van zojuist weggevlogen vogels.
Nu de vogels onzichtbaar waren
noem je dit wind, maar bewijs
levert zich niet. De beweging blijft
hetzelfde erbij: hoogst veranderlijk.
Onzichtbare vogels
kunnen evengoed apen zijn als wind -
vederlichte apen, gevleugeld wellicht
of lichaamloos.
Raster
Asteroïdenwind? Met steevast laatste woorden
gemompeld als eerste – microbenklontering?
In schiftende smurrie zichzelf bewonderende
tussen nog onbespraakte sterren. Poëzie zoiets?
Gietijzeren geäntiquiseerd vergiet, aan boord
verdrietige radijsjes, ze wachten vergeefs op
hun pa. Of grootser dromen: blekkend kakement
wiens adem al te ranzig is dan dat er niet de
fik uit slaat. Flitspuit, ja! is de dichtkunst
huishoudend binnen klederkasten achter slot –
mens ga weg, was mottig atoom toch gebleven…
De nauwsluitende, aangeknipte portee afgetrapt
door lichtgewicht kreuklinnen zondagsbakkers,
ziener zijnd van van alles en meer, naar eigen
erewoord. Houdt zich poëzie kometisch hoog als
gans boven Ooy? De vonk verlicht aan lager wal
geraakte duisternissen, zwarte bedelnonnen pissen
er op grauwe, ’t al doorzwevende gesteenten mud-
vol verheven gedachten aan de meest broze
bloemekens. Aarde intussen ligt te zweten en
te zwoegen op haar proefwerk terwijl een dikke
onvoldoende elke dag ten zenit rijst, zwaar
hijgend; ons lieve moeke dat rechts averechts
aan het wollen broekje van de tijden breit.
No hay comentarios:
Publicar un comentario